In 1968 werd het interieur van de Grote of Barbarakerk verrijkt met een kostelijk historisch koororgel. Een groot deel van de bewogen geschiedenis van dit orgel is nog altijd in nevelen gehuld. Zo zijn slechts drie van de minstens vijf locaties bekend waarop het orgel in de loop der eeuwen heeft gestaan.
Duidelijk is dat de kern van het instrument teruggaat tot de laatste decennia van de zeventiende eeuw. De orgelmaker Apollonius Bosch moet, vermoedelijk vóór 1680, een eenklaviers orgel (een positief) zonder een pijpenfront hebben vervaardigd. De oorspronkelijke locatie is niet bekend. De dispositie was mogelijk: Holpijp 8′, Octaaf 4′, Quint 3′, Octaaf 2′, Quint 1 ½’, Octaaf 1′, Sexquialter II discant. De klavieromvang was C,D,E,F,G,A-c3. Er was naar alle waarschijnlijkheid geen pedaalklavier.
Rond 1740 werd het pijpwerk van dit Bosch-positief opgenomen in een nieuw eenklaviers kerkorgel. Peter van Dijk toonde aan dat het naar alle waarschijnlijkheid Vitus Wiegleb is geweest die het instrument ombouwde tot een balustrade-orgel met de klaviatuur aan de achterzijde en een zogenoemde stekermechaniek. Het Bosch-pijpwerk werd, voorzover valt na te gaan, integraal hergebruikt en aangevuld met een viertal nieuwe registers: Prestant 8′ D, Prestant 4′, Fluit 4′ en Mixtuur B/D.
De klavieromvang werd C-c3 (de Bosch-registers werden, voorzover van toepassing, aangevuld met pijpen voor Cis, Dis, Fis en Gis). Er was waarschijnlijk geen pedaalklavier. De stemtoonhoogte van Bosch werd gehandhaafd.
In de 19e en eerste helft van de 20e eeuw werd het orgel meerdere malen verplaatst en gewijzigd. In 1968 werd het orgel, na restauratie door de firma J. de Koff & Zn (Utrecht) onder advies van Dr. M.A. Vente, geplaatst als koororgel in de Grote- of Barbarakerk te Culemborg. Inmiddels had het instrument zijkantbespeling gekregen en was van de kas nog slechts het front over. De dispositie werd, op basis van hetgeen toen bekend was, gereconstrueerd naar de achttiende-eeuwse situatie. Daarbij werd ten onrechte aangenomen dat de achterste plaats op de nog deels achttiende-eeuwse windlade oorspronkelijk was bezet met een achtvoets tongwerk (Dulciaan). Bij de nu voltooide restauratie is gebleken dat op deze plaats de toetsmechaniek in de windlade werd geleid en dat daar derhalve in het concept Wiegleb geen register kan hebben gestaan. Voor het overige is in 1968 de dispositiereconstructie piëteitvol naar de achttiende-eeuwse situatie gerealiseerd, zij het dat de metaalsamenstelling en de mensuren van het gereconstrueerde pijpwerk, niet conform die van het historische pijpwerk waren.
In 2012 werd het instrument gerestaureerd door orgelmaker J.C. van Rossum. Daarbij werd een nieuwe windvoorziening gemaakt, bestaande uit twee spaanbalgen met voetbediening. Het zeventiende- en achttiende-eeuwse pijpwerk werd (inclusief de oorspronkelijke toonhoogte) integraal hersteld. De verdwenen registers werden in stijl van het bestaande pijpwerk bijgemaakt.
Dispositie
Holpijp 8
Prestant 8 D
Prestant 4
Octaaf 4 B/D
Holfluyt 4
Quint 3
Octaaf 2
Sesquialter II D
Cymbel II – 1 1/3 – 1
Mixtuur II – C 1 -2/3′; cis’ 2′-1 1/3′
Stemtoonhoogte a = 424 Hz.
Stemmingssysteem middentoons